Vertel eens over jullie beroepsproducten. Hoe kwamen die tot stand? Jacqueline?
JL: “Op basis van een eerder onderzoek naar het begrip ‘menselijke maat’, dat ik in mijn eerste masterjaar heb gedaan, heb ik een kralenspel [zie in dit nummer de rubriek Technè] en dialoogsessies ontwikkeld voor ambtenaren van de Dienst Terugkeer en Vertrek van het ministerie van Justitie en Veiligheid, waar ik zelf werk. Ik help ze om taal te geven aan de morele spanning die ze ervaren tussen wetgeving en de praktijk. Ik heb een groot deel van de tien kralen van het kralenspel aangepast: zo is het hittepunt ‘morele buikpijn’ geworden. En voor niveau drie heb ik de polen ‘legaliteit’ en ‘moraliteit’ gekozen. Bij de dialoogsessies gebruik ik verschillende werkvormen van dialoog en verbeelding om de rijkdom van het denken van de deelnemers aan te boren.”
Hoe ging dat bij jou, Bernadette?
BV: “Voor mijn beroepsproduct moet je terug naar mijn HTF-bachelor, waar ik denk ik als eerste student ben afgestudeerd als narratieve filosoof. Ik wilde geen onderzoek doen in een organisatie, ik wilde schrijven! Dat is ook altijd de reden geweest dat ik deze opleiding ben gaan doen. Ik ben afgestudeerd bij Joep Dohmen op een essay over woede, toegespitst op de privésfeer. In de master heb ik mijn onderzoek naar woede naar het maatschappelijk domein getild. In eerste instantie gaf de ISVW mij de opdracht om hier een summerschool over te organiseren. Die is er ook gekomen. Maar gaandeweg kreeg ik steeds meer ideeën voor een boek en toevallig kwam ik erachter dat de ISVW ook een uitgeverij heeft op het snijvlak van filosofie en activisme. Ik heb de stoute schoenen aangetrokken, een voorstel ingediend en toen had ik opeens een boekcontract op zak.”
Als afstudeerder moet je filosofie relevant maken voor niet-filosofen. Hoe ging dat bij jullie?
JL: “De wereld van de ambtenaar is heel erg geprotocolleerd. Kaders en richtlijnen zijn veelal leidend. Als je andere - morele - vragen stelt, doe je een beroep op een ander denken. Moraliteit laat het meer persoonlijke gezicht van de ambtenaar zien. Door aandacht te besteden aan morele zelfkennis ontstaat er een andere gesprekscultuur. Dit is een belangrijke aanvulling naast de al bestaande wet- en regelgeving. Maar het is best spannend om ambtenaren een kralenspel te laten spelen. De naam doet soms wenkbrauwen fronsen. Kralenspel? Maar als je het goed toelicht en benadrukt dat het om concrete vragen gaat, en om het toewerken naar een idee, dan lukt het prima. Soms begin ik gewoon, soms leg ik de structuur uit, afhankelijk van de groep. Maar ik maak het altijd visueel, opdat men weet waar we ongeveer zijn. De ervaringen zijn positief. Het kralenspel is inmiddels omarmd binnen mijn organisatie. Ik heb naar aanleiding van de studie en mijn onderzoek een andere functie gekregen. Vanuit beleidszaken denk ik mee over het thema ‘menselijke maat’, wat dat precies is en hoe we er als dienst naar kunnen handelen.”
BV: “Voor mij als narratieve filosoof was het van belang om een brug te slaan van de filosofie naar de samenleving. Ik denk dat ik de samenleving ook echt iets te zeggen heb over woede. De ISVW moet ik nog wel overtuigen van mijn narratieve vorm van filosofie: persoonlijk en geschreven vanuit de eigen ervaring. Dat is anders dan de academische filosofie. Ik ben afgestudeerd op een aantal hoofdstukken, maar werk nu aan een nieuwe volledige versie van mijn boek Dat is ongeveer waar ik nu ben.”
Een van de eisen van de Meesterproef is dat je samenwerkt. Jullie werk lijkt nogal uiteen te liggen. Of niet?
BV: “Je hoeft niet met hetzelfde eindproduct bezig te zijn, om elkaar te inspireren en van feedback te voorzien.”
JL: “We hebben vooral als buddy en sparringpartner voor elkaar gefungeerd. Maar in het begin hebben we ook als ethische oefening gewerkt aan fabels: ethische teksten vertolkt door dieren. Als het over de moraal gaat, wat past daar dan beter bij dan fabels? Ook vanwege het samenspel tussen tekst en beeld. Ik schreef en Bernadette illustreerde. Het was een mooie samenwerking.”
BV: “Het was eigenlijk bedoeld voor erbij, als extra.”
JL: “Maar het was ook voorwerk voor ons overkoepelende thema. Wat is goed? Wat mag je en wat moet je? Wanneer mag je boos zijn als burger? Wanneer moet je tegenspreken als ambtenaar? Uiteindelijk hebben we die vraag meegenomen in het hele proces van samenwerking. We hebben elkaar filosofisch bij de les gehouden.”
BV: “En dat doen we nog steeds. We organiseren deze zomer samen een filosofische summerschool in een prachtige villa op Curaçao. Ik ben daar opgegroeid en ga er geregeld naar terug. Vanuit mijn netwerk kreeg ik de vraag voor een summerschool en ik heb meteen als voorwaarde gesteld dat ik Jacqueline mee kon nemen. Het inhoudelijke verhaal neerzetten vertrouw ik mijzelf wel toen, maar voor de socratische gesprekstechnieken heb ik Jacqueline nodig. Ik weet hoe goed zij hierin is. We zitten nu volop in de werving.”
Bernadette Wienk (links)
Bernadette Wienk is docent filosofie en burgerschap aan diverse ISK- en VMBO-scholen te Rotterdam. Ze werkt aan een boek over woede.
Jacqueline Lycklama á Nijeholt (rechts)
Jacqueline Lycklama á Nijeholt werkt bij de Dienst Terugkeer en Vertrek, waar ze zich bezighoudt met het dossier ‘Menselijke maat’. Daarnaast is ze aangesloten bij het Rijksprogramma Dialoog & Ethiek.
Link naar de retraite: https://www.micunastays.com/nl/aboutus (iets naar onderen scrollen voor de informatie)
“De waarheid is niet iets wat je nog niet hebt gehoord.” Deze zin, uit het nummer ‘Disarray’ van de Amerikaanse band Low, haal ik graag aan in verband met wat de Australische moraalfilosoof Clive Hamilton de ‘waarheid van klimaatverandering’ noemt: als we op de huidige voet doorgaan met uitstoten, vervuilen en wegkijken, komt ons voortbestaan in het geding. Of liever gezegd, dan stevenen we rechtstreeks op ons einde af. Het boek waarin Hamilton dit slechte nieuws brengt, heet niet voor niets Requiem for a Species.
Schandalig
De waarheid van klimaatverandering is inderdaad niet iets wat we nog niet hebben gehoord. Overal klinken ontstemde geluiden. Of dat ook betekent dat we deze waarheid werkelijk verstaan, is echter een ander verhaal. Allereerst zijn ‘we’ niet allemaal gelijkelijk aan klimaatverandering blootgesteld. De drievoudige ironie is dat Nederland en andere rijke landen de meeste vruchten hebben geplukt van de uitstoot die inmiddels tot klimaatverandering leidt, èn er tot nu toe de minste schade door hebben geleden, èn zich de obscene luxe van een ongehoorde active noise cancelling blijven veroorloven.
Van dat laatste zagen we vorig jaar november een even letterlijk als pijnlijk voorbeeld. De onderhandelingen op de klimaattop COP29 in Bakoe, over de hoogte van het bedrag dat rijke landen gaan uitkeren aan landen die acuut slachtoffer zijn van klimaatverandering, verliepen op zijn zachtst gezegd stroef. Na twee weken en een extra dag wist gastland Azerbeidzjan dan ook niet hoe gauw het de slotverklaring moest afhameren om een blamage te voorkomen - té gauw, want het afhameren was al gebeurd voordat landen die het ermee oneens waren, hun stem nog konden laten horen. Schandalig was het, hoe de ‘noise’ van landen die slachtoffer zijn van klimaatverandering, werd gecanceld. En nóg liet zich, in de welbespraakte woede van de Indiase onderhandelaar Chandni Raina, de waarheid horen.
Als het zo doorgaat, zal uiteindelijk de hele mensheid geen toekomst meer hebben.
Grote woorden
Nee, het is niet zo dat er geen ontstemde geluiden te horen zijn, maar de vraag die zich opdringt, is: worden die geluiden wel verstaan? Ook de zaak van eilandenstaat Vanuatu, die sinds kort bij het Internationaal Gerechtshof in Den Haag dient om rijke landen (lees: de grote uitstoters) aansprakelijk te stellen voor de geleden schade, is in de kern een kwestie van verstaanbaarheid. En dat terwijl de woorden van Margaretha Wewerinke-Singh, de universitair docent duurzaamheidsrecht van de UvA, die als advocaat Vanuatu’s zaak voor het Hof bepleit, er niet om liegen. De toekomst van een gemeenschap, en indirect die van de hele mensheid, is in gevaar, stelt ze in NRC - volgens deze advocaat “zal de uitkomst van deze zaak de toekomst van de planeet bepalen”.
Het zijn grote woorden, en terecht, maar ironisch genoeg is dat nu juist wat hun verstaanbaarheid problematisch maakt. Die grote woorden zouden tenslotte zo groot niet zijn, als ze geen onheilspellend vergezicht schetsten en de ultieme bedreiging verwoordden: als het zo doorgaat, zullen direct getroffen gemeenschappen als Vanuatu, maar uiteindelijk de hele mensheid, helemaal geen toekomst meer hebben. Zij - en in laatste instantie wij allemaal - zullen er dan aan gaan. Zo wordt duidelijk aan welke schaars verhulde implicatie de woorden van Wewerinke-Singh hun gewicht te danken hebben: er wacht ons aan het einde van de lijn, als we die blijven volgen, niets minder dan onze eigen catastrofe.
Ons requiem
Maar in deze implicatie zit ook het probleem verstopt, om precies te zijn in de ongemakkelijke vraag die ze oproept: weten we wel wat de catastrofe ís? Op het eerste gezicht lijkt het antwoord op die vraag ‘ja’ te moeten luiden. Als we de huidige trends als stippellijnen doortrekken, zoals Hamilton en vele anderen al hebben voorgedaan, dan bereiken we vroeger of later het punt waar we de planeet onleefbaar zullen hebben gemaakt en is het tijd voor het orkest om ons requiem in te zetten. We kunnen de catastrofe bij wijze van spreken met het blote oog op ons af zien komen.
Tot zover lijkt dit een heldere voorstelling van zaken, waar we dankzij onze rijke, door Hollywood gevoede rampenverbeelding, maar al te vertrouwd mee zijn. Toch wordt ons zicht erop verduisterd en verstoord door een vraag die zulke eindscenario’s wel moeten oproepen. Want kúnnen we de catastrofe wel zien, laat staan ervaren en kennen, als die uitgerekend ons als mogelijkheidsvoorwaarde van alle zichtbaarheid tenietdoet?
Paradox van de catastrofe
Ziehier de paradox van de catastrofe: ze is tegelijk wel én niet te zien. Daarmee stuiten we op een logisch probleem dat als een bommetje onder iedere schijnbaar heldere visie op de catastrofe ligt. Om te begrijpen hoe dat zit, graven we uit de gereedschapskist van de logica het ‘principe van non-contradictie’ op. Dit principe stelt vast wat in de meest algemene zin wel en niet mogelijk is: het is mogelijk dat iets (bijvoorbeeld A) het geval is, net zoals het mogelijk is dat het tegendeel daarvan (niet-A) het geval is, maar dat dit wel én niet het geval zou zijn (A én niet-A), is níet mogelijk - dat is een contradictie, een tegenspraak. Betrekken we dit nu op de catastrofe, dan blijkt het niet meer dan logisch waarom het voor ons zo moeilijk is ons tot de waarheid van klimaatverandering te verhouden, laat staan er iets aan te doen: omdat de catastrofe tegelijk wel en niet zichtbaar is, kunnen we haar niet voor mogelijk houden.
Dit heeft verstrekkende, zo niet funeste gevolgen voor ieder betoog dat naar de catastrofe verwijst, zoals het pleidooi van Wewerinke-Singh namens Vanuatu. Als we de catastrofe namelijk niet voor mogelijk kunnen houden, hoe kunnen we een betoog dat juist daarop berust dan nog als betoog verstaan, en niet slechts als dringende en ontstemde geluiden? Nogmaals, de waarheid van klimaatverandering is niet iets wat we nog niet hebben gehoord, maar zodra we die waarheid daadwerkelijk trachten te verstaan, blijkt de paradox van de catastrofe een ernstig obstakel te zijn - zo ernstig dat zowel de zichtbaarheid van klimaatverandering als de verstaanbaarheid van de slachtoffers ervan in het ongerede raakt.
Het denken van de catastrofe slaat om in een catastrofe van het denken - in catastrofaal denken.
Ontstemde stemmen verstaan
Problemen en waarheid mogen dan de core business van de filosofie zijn, dit probleem is verre van ‘louter filosofisch’. Het bepaalt ons (on)vermogen de slachtoffers van klimaatverandering te verstaan, want het treft de zin van hun betoog en stem - die worden in feite, zolang we de catastrofe niet voor mogelijk kunnen houden, tot onzin gereduceerd en raken dan, letterlijk, ‘ont-stemd’. Daarmee krijgt dit filosofische probleem een praktische, politieke en zelfs existentiële lading.
Wat nu? Hoe kunnen we de onzichtbare catastrofe zichtbaar maken en de zin van al die ontstemde stemmen verstaan? Hoe kunnen we de waarheid die we allemaal al eens gehoord hebben, daadwerkelijk verstaan? En hoe kunnen we wat we nu niet voor mogelijk houden, toch mogelijk maken? De sleutel daartoe zit als het ware ‘in’ de catastrofe zelf verstopt. We ‘weten’ immers alleen maar dat die onzichtbaar, onverstaanbaar en niet voor mogelijk te houden is dankzij de paradox van de catastrofe, voor zover we die paradox althans dénken. En laat dat nu het punt zijn: in de catastrofe zitten allerlei gedachten verstopt die, als impliciete vooronderstellingen, juist om denken vragen.
Hachelijke trip
In mijn boek Het oog van de catastrofe waag ik de gok om door dit verstopte denken van de catastrofe heen te gaan en het zodoende bloot te leggen. Dat levert een hachelijke trip op, die ermee eindigt dat het denken van de catastrofe omslaat in een catastrofe van het denken - in catastrofaal denken. Het klinkt misschien gek, maar dat is precies de uitkomst waar ik op inzet. Want door catastrofaal te denken ondergaan we al denkend de catastrofe, wat ons het bewijs levert dat die wel degelijk mogelijk is. Zo verstaan we dan de waarheid van klimaatverandering, maken we zichtbaar wat bij uitstek onzichtbaar leek (vandaar de titel van mijn boek) en leren we eindelijk verstaan wie voor altijd gedoemd leken onverstaanbaar te blijven.
Ik zei het al, het is een gok, en ongetwijfeld een grote, maar ik denk dat we het erop moeten wagen, omdat er veel te veel op het spel staat om het niet te doen: de toekomst van de planeet. En als ik al filosoferend iets te verstaan wil geven, dan is het dat we dit niet alleen móeten, maar ook kùnnen.
Mark Leegsma is filosoof, schrijver van Het oog van de catastrofe en als docent logica aan de HTF verbonden.
Wezenlijke momenten
Schrijver en denker Virginia Woolf (1882-1941) onderzoekt in het essay ‘Een schets van het verleden’ momenten van inzicht: ‘moments of being’, oftewel: ‘wezenlijke momenten’. Elke dag bestaat grotendeels uit ‘onbewust bestaan’, maar af en zijn er van die afzonderlijke momenten van ‘bewust bestaan.’
Woolf geeft verschillende voorbeelden uit haar jeugd, zoals het moment dat ze in de tuin in St. Ives naar een perk met bloemen bij de voordeur kijkt en beseft: ‘Dit is het geheel’. En een moment waarop ze als kind vecht met haar broer Thoby en denkt: ‘Waarom een ander mens bezeren?’ Het zijn momenten die met een schok gepaard gaan. Overweldigende momenten, die soms eindigen in een toestand van wanhoop - als zij ontdekt dat mensen elkaar pijn doen - of juist een moment van voldoening geven, zoals in het geval van de bloem. Dit soort plotselinge schokken ervaart ze ook als volwassene. Het zijn momenten die haar laten zien dat “achter de mist een patroon schuilgaat”; ze onthullen een achterliggende orde, waarmee wij allemaal verbonden zijn.
Waarom het ene moment uit haar vroege jeugd een uitzonderlijk moment werd en het andere niet, valt niet te verklaren. “Waarom ben ik zoveel dingen vergeten, waarvan je zou zeggen dat ze veel gedenkwaardiger moeten zijn geweest dan de dingen die ik me herinner?” vraagt Woolf zich af. Zij stelt zich het verleden voor als een brede laan die achter ons ligt. Ze zou willen dat er een instrument bestaat waarmee je je ervaringen uit het verleden als het ware kunt aftappen: “I shall fit a plug into the wall; and listen in to the past.”
Wezenlijke momenten in films
Films geven je de mogelijkheid een wezenlijk moment te ervaren via het verhaal van een ander. De eerste keer dat ik ‘Paris, Texas’ zag, was dat voor mij het moment waarop Travis na al dat stilzwijgen toch het woord neemt. Of het moment waarop hij zijn zoon Hunter voor het eerst ziet. Daarnaast zet een film een schijnwerper op scènes die in het echte leven makkelijk verdwijnen in de mist van ‘onbewust bestaan’. Een alledaags moment waarop Travis de afwas doet, wordt een uitzonderlijk moment dankzij het camerawerk, de belichting, het geluid, de kleuren. Nu ik de film meerdere keren zag, viel me op hoe al die scènes die verstopt lagen onder een deken van ‘onbewust bestaan’, me deze keer de adem benamen. Een schok teweegbrachten. Het waren de scènes met Walt.
De broer
De liefde en zorgzaamheid die Walt laat zien als hij zijn broer uit de woestijn oppikt en een hand op zijn schouder legt, de manier waarop hij Travis vertelt over diens zoon Hunter, de toon waarop hij vanuit een telefooncel Hunter vertelt over Travis, ‘your real dad’, de wijze waarop hij de super 8-filmpjes erbij pakt, die een blik uit het verleden bieden, toen iedereen nog gelukkig was. De romantische liefde tussen Travis en Jane was van een idylle in een nachtmerrie ontaard. Maar deze liefde van Walt voor zijn broer was er gewoon. Ook na al die jaren afwezigheid. Ook als het betekent dat hij Hunter, voor wie hij een vader was geworden, weer los moet laten.
Wat blijft onbewust bestaan en welke momenten worden wezenlijke momenten in je leven? Wezenlijke momenten zijn niet af te dwingen: ze overkomen je en het hadden ook andere momenten kunnen zijn. Je kunt je leven niet opnieuw leven om te zien welke andere momenten het hadden kunnen zijn. Je hebt ook geen toegang tot het verleden met een instrument, waarmee je dat verleden kunt aftappen. Maar je kunt wél een film in meerdere levensfases bekijken en afwachten wat voor wezenlijk moment deze nieuwe kijkervaring teweeg zal brengen.
Carolien van Welij (1977) studeerde filosofie en Nederlands. Zij is redacteur van Phronèsis en docent Taalvaardigheid aan de HTF. In 2023 verscheen haar boek Wat denken doet. Als filosofie je leven verandert (ISVW Uitgevers). Aan de Internationale School voor Wijsbegeerte geeft zij de cursusreeks ‘Doorleefde filosofie’, waarin deelnemers een denker op hun schouder nemen en filosofische thema’s toepassen op eigen vraagstukken.
Wat betekent het om, zoals de ambtseed sinds dit jaar luidt, ‘in het belang van de samenleving te werken’? Hoe moet je omgaan met gewetensbezwaren bij het uit te voeren beleid? Waar is er ruimte voor tegenspraak binnen het overheidsapparaat? En wat is daarmee een goede overheid? Met bijdragen van Marcia Luyten, Afshin Ellian en Donald Loose, en een voorwoord van Ilja Leonard Pfeijffer.
Je kunt het boek hier bestellen: https://isvw.nl/product/de-vierde-macht/
Anne-Marie Buis studeerde af aan de Hogeschool voor Toegepaste Filosofie en is tegenwoordig programmamanager van het rijksbrede programma Dialoog & Ethiek. Dit programma beoogt het ethisch vermogen van rijksambtenaren te versterken.
Het Kralenspel is in feite een filosofische onderzoeksmethode, die put uit het socratisch gesprek, de ideeënleer van Plato en (in mindere mate) de deugdenleer van Aristoteles. Jos Kessels heeft het spel bedacht en doorontwikkeld in De jacht op een idee (2009), Spelen met ideeën (2012) en in talloze oefeneningen in organisaties. Het doel: komen tot een idee, een principe of beeld waarmee je verder kunt in een lastige persoonlijke of werksituatie. Het is een onderhoudend spel met speelse en creatieve elementen: dat werd tijdens het toernooi duidelijk. Maar het is tegelijkertijd ook ernst, omdat er iets ‘op het spel’ staat.
Vier niveaus
De methode bevat negen denkstappen, verdeeld over drie niveaus, die volgens Kessels elk een eigen taal hebben: die van de feiten (logos), van het persoonlijke gevoel (pathos) en van de kunst van het bepalen van het juiste midden (ethos). De denkstappen (of ‘plaatsen’: topoi) vormen samen een compacte, samenhangende redenering en leiden tot het richtinggevende idee op het vierde niveau.
Het begint op niveau 1, waar je de situatie beschrijft zoals jij die vanuit de ik-persoon beleeft. Daarna bepaal je in een zin het ‘hittepunt’: Toen (…) voelde ik (…), dacht ik: (…) en deed/wilde ik (…). Vervolgens schets je de ‘ontwikkeling’ van de situatie als er niets zou veranderen en welke vraag daar concreet uit voortkomt.
Dan ga je naar niveau 2, waar je in drie stappen drie persoonlijke facetten onderzoekt: de risico’s en bedreigingen die je vreest (‘buik’), welke strijd je moet en bereid bent te leveren (‘hart’) en welke hogere idealen er op het spel staan (‘hoofd’): de zogenaamde boodschap van de goden die je wordt ingefluisterd. Als het goed is, liggen na het doorlopen van deze eerste zeven stappen de belangrijkste onderdelen van de kwestie op tafel
Creatieve sprong
Op niveau 3 schets je het speelveld (of ‘spanningsveld’) van de belangrijkste twee polen waarbinnen het oplossing van de kwestie zich afspeelt. Als kralenspelspeler formuleer op je dit niveau wat te weinig of te passief (‘klein’) is en wat te veel of te uitbundig (‘groot’) is. Beide extremen zijn niet realistisch en niet moreel te verantwoorden. Je formuleert, in mythologische termen, de Scylla en Charybdis waartussen je moet laveren. Vanuit deze tegenstelling moet je de creatieve sprong gaan maken naar een synthese: naar niveau 4. Op dit niveau formuleer je het idee waarmee je verder komt. Welke vorm dit idee heeft, is open, maar poëtische of beeldende taal werkt vaak goed.
In schema:
Niveau 4 (visie) - Idee
Niveau 3 (polen) - klein / groot
Niveau 2 (persoon) - buik / hart / hoofd
Niveau 1 (feiten) - situatie / hittepunt / ontwikkeling vraag
Winnaar
Als je het kralenspel goed wilt spelen, is het belangrijk er echt de tijd voor te nemen, zodat je per denkstap tot korte, kernachtige zinnen komt. Maar ook dat alle formuleringen samen één geheel vormen. Dit is ook wat de jury van het kralenspeltoernooi expliciet beoordeelde. Met behulp van het kralenspel kun je in korte tijd tot een mooi uitgewerkt idee komen. Dat bleek ook tijdens het toernooi, waar Iris Linssen, werkzaam als beleidsmedewerker bij het Ministerie van Justitie, als winnaar uit de bus kwam. Haar idee ging over het tonen van jezelf in een ingewikkelde familierelatie, waar een hiërarchische grens een rol speelde. Ze was naar het toernooi gekomen als toehoorder, maar werd toch verleid om een volledig spel uit te werken en ‘s avonds te presenteren.
Liefdevol aanrommelen
Andere inzendingen gingen over grenzen stellen in andere situaties. Bijvoorbeeld bij het in toom houden van een drukke klas, bij het je al dan niet bemoeien met het liefdesleven van een kind, bij het vast willen houden aan de kernactiviteit van een grote onderneming.
Zelf had ik - ook wat schoorvoetend, omdat ook ik eerst de kat uit de boom wilde kijken - een kralenspel uitgewerkt over opvoeden. Hoe weet je nu of je genoeg grenzen stelt bij een zeurende peuter? Wanneer en op basis waarvan zeg je: tot hier en niet verder? Je bent bang dat je door te toegeeflijk te zijn een kind niet goed voorbereidt op een wereld die dat niet is. Maar je wilt ook geen eindeloze discussies over elk grensje. Ik kwam uit op een beeld van liefdevol aanrommelen met een klein aantal duidelijke grenzen. Dit beeld kan mogelijk nog kernachtiger geformuleerd worden, maar er zit beweging in mijn denken hierover.
Paul Teule (1981) studeerde filosofie en economie en doceert bij de UvA en de HTF, waar hij ook directeur Onderwijs is. Hij is redacteur van Phronèsis en (acquirerend) redacteur van De Nederlandse Boekengids.
Miriam Rasch deelt haar interesse in luisteren met andere filosofen, zoals Naomi Kloosterboer, Marlou van Paridon en Bart Brandsma, maar bespreekt ook vele niet-filosofen, zoals de natuurkundige David Bohm en psychotherapeut Estelle Frankel. Het is verrassend wat allemaal gekoppeld kan worden aan het werkwoord ‘luisteren’: empathisch luisteren, leeg luisteren, retorisch luisteren, techno luisteren en luisteren met het derde oor. Maar verwacht in het boek Luisteroefeningen. Over aandacht en ontvankelijkheid geen stappenplannen of werkvormen. Het is eerder een verslaglegging van de oefeningen die Rasch zelf uitgevoerd heeft, aangevuld met filosofische inzichten op verbonden thema’s. Het is een boek om in korte delen te lezen. Het nodigt uit om zelf te experimenteren en te ervaren wat je hoort.
Luisterbubbel
Het is interessant om Rasch te volgen in haar ontdekkingstocht en daarmee te verkennen waaraan je oren en hersenen aandacht (kunnen) schenken. Luisteren wordt gepresenteerd als een actie, als verzet, als verbinding. Maar ook als gevaar. Het is een onzichtbare handeling die ‘een brug slaat tussen het ik en de buitenwereld, in het bijzonder de ander’. Met luisteren presenteer je jezelf als getuige en bevestig je de aanwezigheid van de ander. Dit geldt ook andersom, want gemedieerd door technologie kunnen we de aanwezigheid van de ander ontkennen. Koptelefoons leiden tot onverschillig individualisme, doordat we de ander buiten onze luisterbubbel sluiten.
Luisteren gaat over aandacht, aanwezigheid, ontvankelijkheid en keuzes maken. Rasch koppelt het aan kolonialisme en dat roept de vraag op naar wie we wèl luisteren en naar wie of wat niet. In het hoofdstuk over Sprekende Natuur stelt Rasch bijvoorbeeld voor om naar planten en bomen te luisteren, aangezien die immers al langer op aarde zijn dan de mens. Dit vraagt volgens haar om meerstemmig luisteren. Maar hoe luister je naar een plant? De oplossing lijkt te zitten in een combinatie van luisteren en kijken, maar dit volgt niet echt uit het boek. Tegelijkertijd is het wel een relevant en urgent probleem wanneer we dit koppelen aan de juridische rechten voor de natuur. Hoe kunnen we luisteren en dat vervolgens een stem geven?
Hard werken
De verkenning van Rasch is heel open en nieuwsgierig, wat het boek ook te vol en te luid maakt. Af en toe riep het bij mij het beeld op van spaghetti tegen de muur gooien en maar zien wat er blijft hangen. Dat is echter ook wel het interessante, omdat er bij mij verrassend veel bleef hangen. Dankzij het boek realiseer ik mij dat ik mijn gehoor inderdaad onvoldoende aandacht geef. Het visuele is niet alleen dominant in onze cultuur, maar ook in mijn taal en denken. Luisteren is hard werken en het lezen van dit boek ook. Als boek om de dag mee te beginnen, een paar pagina’s per dag, is het zeker de aandacht waard.
Marion Smit studeert sinds 2021 bij de HTF. Ze is vooral geïnteresseerd in filosofische werkvormen, organisatiefilosofie en praktische ethiek. In Tilburg leidt ze een filosofische gespreksgroep als stage. Daarnaast werkt ze bij de HvA als onderzoeker naar onafhankelijk intern toezicht. Haar huis is goed geïsoleerd met stapels gelezen en te lezen boeken, maar het liefst leest ze haar eigen boeken. Helaas moet ze die nog schrijven. Ter compensatie redigeert ze andermans schrijfwerk.
Is Nederland een armlastige economie waarin we flink moeten snijden in uitgaven? Allerminst. Niet alleen staat ons land in een lijst van 190 landen op de fraaie 16e positie van rijkste landen ter wereld (1). Gemeten in koopkrachtpariteit zijn we zelfs nummer 4 op de wereldlijst (2). Bovendien was er aan het eind van 2023 een bedrag van €13 miljard over ten opzichte van de begroting, aangeduid met de fraaie term ‘onderuitputting’(3). Geld genoeg dus, maar een goede verdeling is een andere kwestie.
De prijs van onderwijs
Het is maar de vraag of de voorgenomen bezuinigingen op OCW noodzakelijk zijn. Sterker, Nederland schiet zichzelf op meerdere manieren in de voet als het op onderwijs gaat bezuinigen. Wat echter wel een goed idee zou zijn, is om eens kritisch te kijken naar de huidige geldstromen in het onderwijs. Want - en hier volgt een ongemakkelijke waarheid - binnen het onderwijs is er heel erg veel geld. Dat geld wordt alleen niet altijd erg slim besteed. Voor wie zich hier eens in wil verdiepen: het onderzoeksplatform Follow The Money (FTM) heeft een lopend dossier ‘De prijs van ons onderwijs’(4). De artikelen op dit platform geven een onprettig inkijkje in onder meer: erg ruime beloningen van een aantal schoolbestuurders, het oppotten van geld voor prestigieuze bouwprojecten, het inhuren van prijzige externen in plaats van investeren in eigen personeel, en het aanschaffen van duur maar niet duurzaam lesmateriaal. Op FTM vind je ook meer informatie over de in de jaren ’90 ingevoerde lumpsum-bekostiging van het onderwijs, die kortweg op het volgende neerkomt: elke school ontvangt een zak met geld, gebaseerd op het aantal leerlingen, die het schoolbestuur min of meer vrij mag besteden. Het is een fascinerende wereld, die onderwijsfinanciering.
Miljoenennota
De bezuinigingen op OCW die nu in de miljoenennota staan (5), gaan helaas niet over minder bestuurderssalarissen volgens de Balkenendenorm, minder inhuur van dure adviesbureaus en andere externen, slimmer inkopen van lesmateriaal en duurzamere bouw. Nee, de voorgenomen bezuinigingen gaan over het ontmoedigen van buitenlandse studenten, het afschaffen van brede brugklassen, het compenseren van de verhoging van de btw op leermiddelen (een nogal ingewikkelde constructie: eerst de btw verhogen en vervolgens compenseren), het afschaffen van de maatschappelijke diensttijd en het beëindigen van de ‘functiemix Randstad’. Verder gaat de langstudeerboete gewoon door en wordt er fors gesneden in wetenschappelijk onderzoek.
Zaken die essentieel zijn voor goed onderwijs en behoud van arbeidsproductiviteit worden nu wegbezuinigd, terwijl er genoeg geld is.
Arbeidsproductiviteit
In het economievakblad ESB verscheen in augustus 2024 een artikel (6) over de teruglopende arbeidsproductiviteit in Nederland. Die arbeidsproductiviteit is de toegevoegde waarde die ons werk oplevert. Wanneer de arbeidsproductiviteit terugloopt, moet je meer uren werken om dezelfde opbrengst te behalen. In een vergrijzend land met hoge zorgkosten en daarnaast de nodige uitdagingen op onder meer defensie-, klimaat- en energiegebied, is dit op termijn erg problematisch. Volgens de auteurs van het artikel, de economen Baarsma en d'Orey Neves, is onderwijs een van de belangrijkste instrumenten om je arbeidsproductiviteit op peil te houden. Hieronder drie veelbetekenende citaten uit het artikel:
“Onderwijs leidt tot meer kennis en vaardigheden van de beroepsbevolking en is essentieel voor het genereren, verspreiden en implementeren van nieuwe technologieën in de economie.”
“We zien dat de lagere arbeidsproductiviteitsgroei in het afgelopen decennium mede het gevolg is van een verschuiving van werkgelegenheid van hoogproductieve sectoren als de telecom en chemie naar laagproductieve sectoren als horeca, schoonmaak, uitzendbureaus en andere zakelijke dienstverlening.”
“Tot slot meten we innovatie, die, door bij te dragen aan de ontwikkeling van nieuwe technologieën om routinematige en repetitieve taken over te nemen, ruimte creëert voor werknemers om zich te richten op meer rendabelere activiteiten zoals complexere taken.”
De basis op orde
Ik ben geen econoom en beslist niet volledig op de hoogte van hoe ons geld stroomt. Ik ben wél filosoof en daarom denk ik na, niet alleen over hoe mensen en materialen het beste ingezet kunnen worden, maar vooral ook over hoe we tot een definitie kunnen komen van wat ‘het beste’ is. En juist hier vallen de grootste gaten in alle discussies over bezuinigingen. Want praten over bezuinigen moet niet de openingszet zijn van het gesprek, maar het sluitstuk. Waar je mee begint, is definiëren van wat essentieel is. Zaken die essentieel zijn voor goed onderwijs en behoud van arbeidsproductiviteit (en dus een gevulde schatkist), worden nu wegbezuinigd, terwijl er genoeg geld is. Andere kostenposten, die niet bijdragen aan een beter onderwijsrendement, blijven ongemoeid.
De basis op orde is een inmiddels gevleugelde term voor de vakken lezen, schrijven en rekenen. Maar ‘de basis op orde’ moet ook het uitgangspunt zijn voor de hele onderwijsfinanciering. Pas dan weet je waar je moet investeren, en waar je op kunt bezuinigen.
Wilma Mulder is auteur en eigenaar van uitgeverij Taleswapper. Ze maakt spellen, boeken en educatieve materialen gericht op ontmoeting en dialoog. Wilma studeerde bij de HTF, hoofdrichting Onderwijs, met speciale aandacht voor burgerschap en Bildung.
Voetnoten:
1. Richest Countries in the World 2024 - Global Finance Magazine
2. List of countries by GDP (PPP) per capita
3. Inkomsten en uitgaven - Verantwoordingsdag (Rijksoverheid.nl)
4. ‘De prijs van ons onderwijs’ - Follow the Money - Platform voor onderzoeksjournalistiek
5. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Ministerie van Financiën - Rijksoverheid
6. ‘Onderwijs belangrijkste determinant van groei arbeidsproductiviteit’ - ESB
“Om meteen maar wat zorgen weg te nemen: dit boek draait niet om werkelijk ‘domme’ mensen,” zo valt Schimmelpenninck met de deur in huis. ‘Domheid’ duidt volgens hem niet op een lage intelligentie - waar je niets aan kunt doen - , maar op een gecultiveerde houding van opzettelijke onwetendheid, waar (juist) intelligente en invloedrijke mensen zich van bedienen. ‘Domrechts’ slaat dan ook niet op PVV-stemmers, die niet intelligent zouden zijn, maar op een radicaal-rechtse politieke stroming, die domheid tactisch inzet. Dom is niet wat je bent, dom is wat je doet.
Maximale ophef
Schimmelpenninck werkt zelfs een schaal uit waarmee je deze vorm van domheid kunt aflezen: hoe meer opzet in het spel is, hoe dommer de persoon in kwestie. Van een beetje onschuldig bluffen of trollen, of nalatig omgaan met de feiten, tot je echt opzettelijk dommer voordoen dan je bent en willens en wetens de waarheid geweld aan doen. Dit gebeurt in de jacht op geld, op likes of op stemmen, en vaak met als doel ons vertrouwen in feiten en instituties te ondermijnen. Hoe dommer een uitspraak, hoe groter de kans dat sociale media-algoritmes het verspreiden. Dit maakt het driedubbel relevant voor filosofen: domheid gaat over kennis, ethiek en politieke filosofie.
Daarom is het voorbeeld van de waarschijnlijk redelijk intelligente rechtsfilosoof Raisa Blommestijn zo typerend. Ze tweette begin vorig jaar dat er nooit problemen waren met vuurwerk, totdat ‘buitenlands tuig’ elkaar en de politie begon te bekogelen. “De oplossing is niet het verbieden van vuurwerk en slopen van een Nederlandse traditie, maar het sluiten van de grenzen,” aldus Blommestijn. Dit is een aantoonbaar onjuiste bewering, die zowel empirisch als statistisch kant nog wal raakt. Maar: Blommestijn weet dat. Ze formuleert haar bewering met opzet zo ‘dom’, zodat er maximale ophef ontstaat en zowel voor- als goedbedoelende tegenstanders deze onzin verder verspreiden.
Makelaars in domheid
De domheid regeert is een knap betoog, maar Schimmelpennincks begripsanalyse gaat soms niet ver genoeg. Hij raadpleegt de etymologie, maar slechts oppervlakkig: ‘dom’ lijkt enerzijds terug te voeren op een zintuiglijk gebrek (zoals ‘stom’), maar daar houdt de analyse op. Terwijl er veel meer te halen valt. ‘dom’ duidt eerst en vooral op niet kunnen spreken, zoals bij het verwante ‘stom’, dat zich gaandeweg deze betekenis heeft toegeëigend. Maar wie verder terugzoekt, ziet een mooie Proto-Indo-Europese betekenis (dewb), die te maken heeft met duisternis of rook en die goed aansluit bij de actievere betekenis die Schimmelpenninck eraan toekent: het optrekken van rookgordijnen.
Een groter probleem van de door Schimmelpenninck gewenste begripsinvulling is dat je een term niet verandert door er een bijvoeglijk naamwoord voor te zetten. Dat domheid opzettelijk is, moet je er steeds bij vermelden, om de ietwat denigrerende invulling van ‘dom’ te vermijden. Schimmelpennincks betoog, dat gericht is op de ‘makelaars’ in domheid (niet de gewone Nederlanders!), zou door de gevoeligheid rond de term ‘dom’ veel lezers kunnen verliezen.
Simpele boerenjongen
Is er een andere term voorhanden? Een kansrijke kandidaat is bullshitten, geënt op het bekende essay On Bullshit (1986) van de Amerikaanse filosoof Harry Frankfurt. Waar een leugenaar de waarheid bewust geweld aandoet, gaat het bij bullshitten om een manier van spreken die zich geheel niet tot de waarheid verhoudt en waarbij de spelregels steeds wordt gewijzigd. Bij Schimmelpennincks ‘domheid’ speelt echter het opzettelijk verdraaien of negeren van feiten een essentiële rol, of iemand nu aan het bullshitten, jij-bakken of trollen is. De voorbeelden van bullshitten die Schimmelpenninck noemt - zoals de beruchte ‘nareis-op-nareis’-uitspraak van VVD-leider Dilan Yeşilgöz - zijn strikt genomen geen bullshit.
Een andere kandidaat zou ‘verdommen’ kunnen zijn (niet te verwarren met ‘verdoemen’). Dumbing down zouden ze in de VS zeggen. Het geijkte voorbeeld is voormalig president George W. Bush, die zich dommer voordeed dan hij was toen hij zich tijdens de verkiezingscampagne van 2000 afzette tegen medekandidaat Al Gore. Bush was een rijke en hoogopgeleide presidentszoon maar deed zich voor als simpele boerenjongen met een Texaans accent, om ‘volkser’ over te komen. Maar dumbing down is ook maar een van de strategieën van Schimmelpennincks opzettelijke domheid en dekt dus ook niet de hele lading.
Hoe dan ook, Schimmelpenninck legt wel een goede basis om verder over ‘domheid’ te filosoferen. En tactisch gezien is het intact laten van ‘domheid’, met alle risico’s waarvan Schimmelpenninck zich bewust van is, een slimme zet. De domheid regeert staat al weken lang hoog in de Bestseller 60.
Paul Teule (1981) studeerde filosofie en economie en doceert bij de UvA en de HTF, waar hij ook directeur Onderwijs is. Hij is redacteur van Phronèsis en (acquirerend) redacteur van De Nederlandse Boekengids.
‘Praktische wijsheid’ is een concept uit de deugdethiek van Aristoteles, dat organisaties helpt omgaan met situaties waarin regels en protocollen tekortschieten. Dit maakt het een waardevol concept voor publieke dienstverleners, zoals de Belastingdienst, waar standaardisatie en efficiëntie vaak de norm zijn. Hoewel deze aanpak onmisbaar is voor de massaliteit van processen - ze verwerken jaarlijks alleen al twaalf miljoen aangiftes inkomstenbelasting - ontstaan er regelmatig uitzonderlijke of complexe situaties, waarin standaardoplossingen niet volstaan. Praktische wijsheid is een unieke vorm van kennis, die medewerkers in staat stelt om in zulke situaties weloverwogen, ethische beslissingen te nemen. Het draait om contextgebonden handelen, waarbij belangen, waarden en doelen zorgvuldig worden afgewogen: wat is op dit specifieke moment het juiste om te doen?
Afstudeeropdracht
Tijdens mijn projectstage bij het HTF Denkhuis onderzochten we of er bij medewerkers van de Belastingdienst die dagelijks contact hebben met burgers en bedrijven, sprake was van praktische wijsheid. De bevindingen, samengebracht in een essay voorzien van illustratieve casuïstiek, toonden aan dat praktische wijsheid ruimschoots aanwezig is. Het verspreiden van dit essay binnen de organisatie is één van de acties die de afdeling Innovatie & Strategie heeft geïnitieerd om meer herkenning, erkenning en waardering voor het concept te genereren, en om te benadrukken dat het belangrijk is hier meer gebruik van te gaan maken.
Om het essay van een aansprekend voorwoord te voorzien en om in de toekomst met hetzelfde doel zinvolle activiteiten rondom het concept te organiseren, volgde aansluitend op dit project mijn afstudeeropdracht. Het voornaamste doel was om mijn opdrachtgevers inzicht te verschaffen in hoe er breed in de organisatie over het concept ‘praktische wijsheid’ gedacht wordt. Hoe wordt de term ‘praktische wijsheid’ ervaren? Welke factoren bevorderen of bemoeilijken het gebruik van deze term? Welke associaties roept het concept op? Leven er bij de medewerkers ideeën over welke activiteiten het waarderen en benutten van praktische wijsheid versterken?
Een toegepast-filosofisch professional speelt naar mijn mening een cruciale rol.
Beroepsproduct
Om antwoorden te vinden hield ik diepte-interviews met medewerkers uit diverse lagen van de organisatie, zoals een fiscaal juridisch adviseur, een manager van de Belastingtelefoon, een afdelingshoofd Midden- en Kleinbedrijf, een adviseur Leren en Ontwikkelen en een programmamanager Leiderschap en Cultuur. Deze interviews boden een breed scala aan perspectieven en maakten duidelijk dat praktische wijsheid op veel manieren wordt ervaren en gewaardeerd. Tegelijkertijd kwamen er ook uitdagingen naar voren, zoals het balanceren tussen wet- en regelgeving en het bieden van maatwerk.Ik streefde met mijn beroepsproduct drie doelen na: ten eerste moest het de bevindingen begrijpelijk en boeiend weergeven voor een breed publiek, zonder moeilijk taalgebruik of theoretische beschouwingen. Ten tweede moest het voor een ieder die het zou lezen een bron van inspiratie worden. Door het product te doorspekken met herkenbare en pakkende quotes uit de interviews, bood het collega’s een inkijkje in de beleving van het concept in andere organisatieonderdelen, waar ze normaliter vrij ver vanaf staan. Ten derde moest het beroepsproduct een gevoel van verbondenheid benadrukken. Ik refereerde bijvoorbeeld aan de respondenten als collega’s, juist omdat samenwerking en gemeenschapszin essentieel zijn om praktische wijsheid succesvol te integreren. Om dit extra te benadrukken is het eerste hoofdstuk gewijd aan de persoonlijke en professionele drijfveren van de geïnterviewde collega’s. Want zoals Aristoteles al stelde: de mens is een zoön politikon, een gemeenschapswezen.
Handelingsperspectief
Het beroepsproduct is tevens voorzien van een concreet handelingsperspectief: een gespreksmodel dat samenwerking tussen verschillende afdelingen stimuleert. Denk hierbij aan beleidsmakers die in gesprek gaan met uitvoerders, zoals medewerkers van de Belastingtelefoon, om elkaars perspectieven te begrijpen en de kloof tussen beleid en praktijk te overbruggen. Deze gesprekken zijn niet vrijblijvend van opzet, maar structureel en gericht op het verbeteren van de samenwerking en het verrijken van elkaars inzichten. Zo wordt praktische wijsheid een gedeelde verantwoordelijkheid binnen de organisatie.
Het centraal stellen van burgers en bedrijven is een kernwaarde van de Belastingdienst, die na recente gebeurtenissen nog sterker leeft. Het concept ‘praktische wijsheid’ sluit hier naadloos bij aan. Door medewerkers te helpen beter om te gaan met complexe situaties, draagt het concept bij aan een meer menselijke en flexibele benadering. De inzichten uit mijn beroepsproduct ondersteunen dit proces op meerdere niveaus. Zo worden dit jaar ontmoetingen georganiseerd tussen afdelingen die normaal gesproken ver van elkaar afstaan. Daarnaast worden de resultaten gedeeld met bestuurlijke groepen, commissies en via een studium generale. Het eerdere essay, dat inmiddels is voorzien van een voorwoord op basis van mijn onderzoek, zal feestelijk worden gepresenteerd binnen de Concerndirectie Innovatie & Strategie en later breder in de organisatie.
Menselijke maat
Een concept als ‘praktische wijsheid’ introduceren in een hiërarchische, regelgedreven organisatie is geen eenvoudige opgave. Het vraagt om begrip van de organisatiecultuur, de waarden en overtuigingen van medewerkers, en de spanningsvelden die spelen. Enerzijds is er de noodzaak om wetgeving strikt en eenduidig uit te voeren, anderzijds is er de wens om ruimte te creëren voor de menselijke maat. Hierin het juiste midden vinden, vraagt om strategisch inzicht en een goed begrip van de onderliggende dynamieken binnen een organisatie. Een toegepast-filosofisch professional speelt naar mijn mening een cruciale rol in dit proces. Met behulp van de in de opleiding ontwikkelde competenties, zoals kritisch en conceptueel denken, kan hij of zij abstracte theorieën vertalen naar praktische oplossingen. Het vermogen om deze oplossingen vervolgens duidelijk en aantrekkelijk te communiceren, voegt uiteindelijk een unieke waarde toe aan organisatie.
Illustraties: Geert Gratama
Henna Doornekamp is toegepast filosoof en geniet momenteel van een sabbatical. Ze onderzoekt momenteel zorgvuldig waar in het bedrijfsleven zij haar opgedane kennis en vaardigheden betekenisvol kan inzetten.
Een tijdje geleden was ik in Leusden bij de Internationale School voor Wijsbegeerte aanwezig bij de presentatie van het boek Macht en Moed - Praktijkboek van Erik Pool. Verder waren aanwezig: een beroemde schrijver, een nog beroemdere cabaretier, een bekende politicus, een generaal van het leger, een lid van de Raad van State en een hoofdinspecteur van het onderwijs. Allemaal spraken ze lovende woorden over het boek, dat gaat over het grote belang van dialoog en het voeren van onderzoeksgesprekken. Elke spreker benadrukte hoe hard die nodig waren, elk vanuit hun eigen perspectief en het werkveld waarin zij werkzaam waren.
Zondagsbegrip
Maar niemand ging in op de vraag wat zo’n gesprek precies inhield: wie er dan met wie aan tafel moest komen, wat het thema ervan zou kunnen zijn, hoe het voorbereid moest worden, wie het zou moeten leiden, wat de inzet ervan was. ‘Dialoog’ is een zondagsbegrip: iedereen wil er wat mee, maar niemand weet wat het precies inhoudt. Met als gevolg dat niemand er daadwerkelijk wat mee doet. Mooie intenties, nul consequenties. Nogal wiedes, zou je zeggen, want hoe moet je iets aanpakken waarvan je geen idee hebt wat het is?
Het boek van Erik Pool gaat over de vraag hoe je in de dagelijkse praktijk van de overheid vruchtbare dialogen tot stand brengt. Mijn nieuwe boek gaat daar ook over, maar heeft een andere focus. Het biedt niet alleen technieken van reflectie in de context van de ambtenarij of ander werk, maar geeft ook een systematisch overzicht van de kunst van de dialectiek: het vermogen om dialogen te voeren. Dat is vanouds de kern van de praktische filosofie.
Mooie intenties, nul consequenties.
In vorm komen
Er zijn in de filosofie drie takken van sport te onderscheiden: de academische filosofie, de publieksfilosofie en de praktische filosofie. De academische filosofie is abstract en theoretisch; zij produceert wetenschappelijke boeken en artikelen in vaktijdschriften. De publieksfilosofie wil filosofie vertalen in voor leken begrijpelijk taal; zij levert journalistieke stukken, lezingen en publieke optredens. De praktische filosofie gaat net als Socrates met een filosofisch instrumentarium de markt op, om op allerlei plekken in de samenleving reflectie en dialoog tot stand te brengen.
Socrates was de horzel van de Atheense burgerij. Hij beschouwde het zoeken van wijsheid als het belangrijkste wat er is in het leven. Altijd ging het hem erom inzicht te verwerven in de juiste handelingsleidende ideeën: de beelden en opvattingen die jezelf en anderen ‘in vorm’ kunnen brengen. Want alleen door inzicht in wat het betekent om ‘in vorm te zijn’ en hoe je in vorm komt, kun je een waarachtig goed leven leiden.
Wat bij ons bekend staat als de ideeënleer van Plato is in feite een vormleer: het Griekse eidos betekent in de eerste plaats ‘vorm’. De ideeënleer is de leer van het in vorm komen, van het onderzoek van voortreffelijkheid en je beste zelf. Nog in de Apologie, zijn toespraak tot de rechters die hem wilden veroordelen voor het bederven van de jeugd, hekelde Socrates de heersende mentaliteit van kortzichtigheid, eigenbelang en vormloosheid: “Schamen jullie je niet dat je wel oog hebt voor het verwerven van rijkdom, status en aanzien, maar je niet bekommert om wijsheid en waarheid, en de vervolmaking van je ziel?” (29d-e). Ook toen waren mensen niet in vorm.
Indringende vragen
Op dat punt is er 2500 jaar later niet veel veranderd. Socrates’ kritiek en zijn poging zijn medeburgers wakker te schudden is vandaag de dag nog net zo relevant als toen. Er zijn heel veel mensen, groepen en organisaties, die de indringende vragen van een of andere Socrates goed zouden kunnen gebruiken. We leven in een tijd waarin de crises zich aaneenrijgen, publiek en persoonlijk: klimaat, wonen, stikstof, oorlog, uitholling van gezag, migratie, globalisering, polarisatie, aantasting van het recht, institutionele onmacht, ondermijning van de democratie, pedagogische ontwrichting, onvermogen tot disciplinering - het is een lange, urgente en verontrustende reeks. Het zijn niet alleen kwesties die op het politieke toneel spelen, maar ook in het persoonlijke leven. De verwarring is de afgelopen decennia alleen maar toegenomen. Er is steeds minder sprake van een gedeelde werkelijkheid, gemeenschappelijke waarden en een verbindende cultuur. Wat voor standpunt moet je in elk van die thema’s innemen? Wat is het goede? Wat wil je werkelijk?
Gezamenlijk nadenken
Er is in mijn ogen nog steeds grote behoefte aan mensen die in het voetspoor van Socrates kunnen treden en je helpen om grondig na te denken, zowel over de grote maatschappelijke kwesties als over jezelf: hoe je in vorm komt en wat het richtinggevende idee in een kwestie is. In vorm komen - Handboek praktische filosofie geeft een systematisch overzicht van wat het voeren van socratische gesprekken inhoudt, wat je moet kennen en kunnen om de rol van Socrates op je te kunnen nemen. Het beschrijft tientallen praktische competenties die vanouds het hart van de dialectiek vormen.
Dialectiek kun je omschrijven als de kunst om in een dialoog uiteenlopende visies en houdingen te onderzoeken. Zij schept een cultuur van gezamenlijk nadenken, die mensen verbindt ondanks hun verschillen. In mijn boek geef ik een gedetailleerd beeld van die kunst. Het is gericht op de ontwikkeling van een vruchtbare gespreks- en onderzoekscultuur, voor iedereen die zich de kunst van reflectie eigen wil maken. Je hoeft geen academisch geschoold filosoof te zijn om in het voetspoor van Socrates te treden. Wel moet je er bepaalde vaardigheden voor onder de knie krijgen. Die vergen oefening en training. De kunst van het filosofische gesprek leer je alleen in de praktijk.
Socrates’ kritiek en zijn poging medeburgers wakker te schudden is vandaag de dag nog net zo relevant als toen.
Instrumentele rationaliteit
In die praktijk is het al een grote kunst om überhaupt ruimte te maken voor reflectieve gesprekken. Iedereen heeft het druk, iedereen vindt dat er al te veel gepraat wordt en dat dat nergens toe leidt. We hebben geen tijd voor dialoog, heet het al gauw, laat staan voor filosofie of het onderzoek naar ideeën. Want het levert niets op, het brengt ons niet verder. Dat is het standaardbeeld van filosofie: mooie maar nutteloze, want veel te abstracte, reflecties van wereldvreemde stuurlui aan wal. Dat beeld hebben de filosofen aan zichzelf te wijten. De academische en ook de publieksfilosofen bevestigen dit beeld geregeld.
In de praktijk voeren we meestal maar twee soorten gesprekken op het werk: conversatie en vergaderen. Het eerste gesprek is vrij van nut. Het gaat over koetjes en kalfjes: het nieuws of het weer, de sport of de politiek. Het tweede is wel bedoeld als nuttig: het gaat over wat er in het werk op de agenda staat, wat prioriteit heeft, wie wat moet doen om het gezamenlijke doel te realiseren. Het is instrumentele rationaliteit: een vorm van denken en spreken die resultaatgericht is. Er moet iets uitkomen, anders haken mensen af. Directe effectiviteit staat centraal.
Hater van gesprekken
Aan de derde vorm van denken en spreken: vrije ruimte-gesprekken of substantiële rationaliteit, komt men meestal niet toe. Dat gesprek gaat over wat eigenlijk de richtinggevende waarden en doelen zijn, welke visie en ideeën de juiste zijn, hoe je met elkaar wilt samenwerken, wat in een activiteit de kern is en wat bijkomstig, kortom: wat het waarachtige beeld van in vorm zijn inhoudt. In de klassieke filosofie werd dit domein wel aangeduid als het goede, het ware en het schone. Daar komen de grote zondagsbegrippen aan bod, zoals ‘rechtvaardigheid’, ‘gelijkheid’, ‘waarheid’ of ‘zinvolheid’.
Het is lastig om daar grondig met elkaar over te spreken. Je loopt onmiddellijk tegen problemen aan als definitie, vraagstelling, concretisering, afbakening en veelstemmigheid, met alle bijbehorende spraakverwarring. Bovendien: zo’n gesprek leidt ogenschijnlijk tot niets anders dan woorden. Je komt makkelijk op het punt dat je door de bomen het bos niet meer ziet. Je krijgt al gauw het gevoel dat zulke gesprekken nooit ergens toe leiden, waardoor op den duur iedereen afhaakt. Dat is de befaamde ‘misologie’, waar Socrates op wijst in de Phaedo: het gevaar om ‘een hater van gesprekken’ te worden. “Want een mens kan geen erger kwaad overkomen dan het haten van gesprekken.” (89d).
Veeleisende discipline
Hoe moeilijk zulke gesprekken ook mogen zijn, ze zijn niettemin onontbeerlijk. Als missie, visie en strategie niet helder zijn, doet iedereen maar wat. Als je geen aandacht besteedt aan hoe wat jij doet, moet worden afgestemd op wat anderen doen, ontstaat er geen teamwork. Als niemand zich druk maakt over de vraag of het een beetje goed leven is op het werk, krijg je snel een verwaarloosde organisatie, met alle consequenties van dien. Gesprekken voeren over principes of beginselen, datgene waar het om begonnen is, is cruciaal, zowel voor het welzijn van jezelf als van degenen met wie je het leven deelt.
Daarom is het van groot belang dat er mensen komen die vaardig zijn in dialectiek: die in staat zijn gesprekken te voeren over de grote begrippen en die een cultuur van reflectie in een organisatie kunnen ontwikkelen. Praktische filosofie is een omvattende, complexe en veeleisende discipline. Ze begint met het vermogen om vrije ruimte te scheppen en mensen te begeleiden in gezamenlijk nadenken. Ze is gebaseerd op een groot aantal samenhangende vaardigheden: nauwkeurig formuleren, vooronderstellingen opsporen en toetsen, vragen stellen, argumentaties opbouwen en vergelijken, je verplaatsen in een ander, principes verduidelijken - allemaal typisch filosofische basisvaardigheden. En dan hebben we het nog niet eens over geavanceerde vaardigheden als begrippen uiteen halen, tegenstellingen inspecteren, eenheid in veelheid aanbrengen en de sprong naar een idee maken.
Langzaam verschuift de filosofie van de academie en het vrijetijdscircuit naar de werkvloer en het dagelijks leven.
Maandagochtendvergadering
Dialectiek is een vak. Op dit moment wordt dat meestal uitgeoefend door consultants, coaches en organisatieadviseurs. Filosofen schrikken ervoor terug. Zij doceren liever Kant of Heidegger, of stellen zich tevreden met het populariseren van het filosofische gedachtegoed. Met als gevolg dat het handwerk, het ambacht van de filosoof, vooral door niet-filosofen wordt uitgevoerd. In vorm komen - Handboek praktische filosofie is erop gericht filosofen te kweken die het werk van Socrates wèl aan kunnen en die de praktische filosofie weer de rol geven die ze oorspronkelijk had, namelijk: gesprekken voeren. Niet alleen in de vrije ruimte van een school (het Griekse scholè betekent ‘vrije ruimte’), maar ook op de markt, met beleidsmakers en bestuurders, en met alle mensen van wie verwacht mag worden dat ze ideeën hebben en een visie op waar het naartoe moet.
Ik heb jarenlang trainingen in de socratische methode gegeven. Daar zat op enig moment een interim-manager uit het onderwijs bij. Hij raakte geïnspireerd en kreeg het vuur van reflectie. Daarom had hij op de scholengemeenschap waar hij interim-directeur was ingevoerd dat hij op de maandagochtendvergadering met zijn team van conrectoren eerst een uur lang een socratisch gesprek voerde: samen een relevante praktijkvraag onderzoeken, aan de hand van een persoonlijke casus en enkele simpele socratische oefeningen. Hij vertelde dat ze er nooit mee klaar kwamen in dat uur en dat het vaak uitliep. Maar door de wekelijkse herhaling ontstond er wel een cultuur van reflectie, inclusief de ontwikkeling van vaardigheden in dialectiek en de geleidelijke, gezamenlijke vorming van een visie op onderwijs en organisatie. Bovendien - en dat was misschien nog wel het belangrijkste - leidde het tot een gevoel van verbinding, doordat ze gezamenlijk de grote vragen aanpakten. In die richting moeten we het zoeken, denk ik.
Leren filosoferen
Er zijn de afgelopen jaren heel wat boeken verschenen over praktische filosofie, de techniek van het socratisch gesprek, stappenplannen voor moreel beraad, werkvormen om reflectie teweeg te brengen, enzovoort. Het is bij elkaar een rijk palet, variërend van het socratisch café - voor iedereen toegankelijk - tot strategische analyses in organisaties met behulp van het kralenspel. Er hebben zich inmiddels verschillende groepen van praktische filosofen gevormd, die inzichten, technieken en nieuwe werkvormen uitwisselen (DenkLab, HTF, ISVW). Langzaam verschuift de filosofie van de academie en het vrijetijdscircuit naar de werkvloer en het dagelijks leven, van weekend en vrije tijd naar de praktijk van door-de-week. Ik ben daar blij om. Alleen al omdat daarmee eindelijk recht wordt gedaan aan Kants verzuchtingen in de Kritiek van de zuivere rede, dat filosofie niet beschouwd moet worden als ‘een systeem van wetenschap’, maar als een ‘traktaat over de methode’ (B XXIII), en dat je ‘filosofie’ niet kunt leren: je kunt alleen ‘leren filosoferen’. (A838 / B866).
Jos Kessels studeerde rechten en filosofie, werkte aanvankelijk als muzikant, journalist en filosofiedocent, en promoveerde op een proefschrift over kennistheorie en filosofieonderwijs. Jos heeft 35 jaar gesprekken en trainingen met managers en bestuurders in verschillende sectoren van de samenleving geleid, schreef boeken en specialiseerde zich in ideeënleer: de theorie en praktijk van het socratisch gesprek.
De Hogeschool voor Toegepaste Filosofie (HTF) biedt de eerste hbo-bachelor en hbo-master Toegepaste Filosofie in Nederland aan.